Dit is een moeilijk gedeelte over een moeilijk Bijbelboek. Vragen waar we allemaal wel eens mee worden geconfronteerd.
Job is een van de diepste boeken in de Bijbel; het is moeilijk te lezen en bijna allemaal poëzie. Je moet er veel tijd aan besteden om erover na te denken, erover te mediteren. Het is ook vol diepgaande theologie en diepgaande filosofie. Het gaat over kwesties als pijn en lijden, en over kwesties als de majesteit van God, het wonder en de macht van God. Het boek Job stelt de vraag: kunt u God vertrouwen? Dat is zijn ultieme vraag. Het boek Job kan eenvoudigweg niet in één keer worden behandeld, dus ik ga de basisstructuur ervan doornemen en zijn twee basisthema's benadrukken, maar ik wil ieder van jullie aanmoedigen om het zelf te lezen. Het is te diep om in één keer door te lezen, maar ik zou je willen aanmoedigen om het onderdeel te maken van je wekelijkse leeswerk en jezelf de kans te geven om over de poëzie na te denken, en dan na te denken over wat er staat en wat het betekent. Dat kan ik niet voor je doen. Laten we dus eens naar Job kijken.
De hoofdstukken I en II in het boek Job zijn de proloog, het verhaal dat de weg bereidt voor wat zal komen, en dus beginnen we in Job 1:1 en lezen: “Er was een man in het land Uz wiens naam Job was, en die man was onberispelijk en oprecht, iemand die God vreesde en zich afkeerde van het kwaad.” Job is met andere woorden het beste van het beste. Hij is de beste die er is. In vers 6 staat: “Nu was er een dag waarop de zonen van God kwamen om zich voor de Heer te presenteren en Satan kwam ook onder hen. De Heer zei tegen Satan: 'Waar kom je vandaan?' Satan antwoordde de Heer en zei: 'Van het heen en weer gaan op de aarde.' En de Heer zei tegen Satan: 'Heb je aan mijn dienaar Job gedacht, dat er niemand op aarde is zoals hij, een onberispelijke en oprechte man die God vreest en zich afkeert van het kwaad?'" Over het schilderen van een schot in de roos op Jobs borst gesproken Het is alsof God zegt: ‘In het geval dat je Job niet hebt gevonden, laat me je dan vertellen over de meest oprechte, de meest onberispelijke persoon die er op aarde is.’ En Satan antwoordde de Heer en zei: ‘Heeft Job God zonder enige reden gevreesd? Hebt U niet aan alle kanten een heg om hem en zijn huis en alles wat hij heeft geplaatst. U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezittingen zijn in het land toegenomen, maar strek Uw hand uit en raak alles aan wat hij heeft en hij zal U in Uw gezicht vervloeken. En de Heer zei tegen Satan: "Zie, alles wat hij heeft, is in jouw hand. Strek je hand niet tegen hem uit." Dus Satan ging weg uit de tegenwoordigheid van de Heer. Zie je, Satans basisargument is dit: de enige reden dat Job onberispelijk is, de enige reden dat Job oprecht is, is dat God hem zoveel heeft gezegend, en Satan zegt zeker: “Als U iemand zegent zoals U Job zegende, zullen zij ook onberispelijk en oprecht zijn.’
In deze korte paragraaf zet de auteur de twee basisthema's van het boek Job uiteen. Er zijn veel dingen aan de hand in Job, maar er zijn twee fundamentele zaken, die in zijn allereerste paragraaf worden uiteengezet. Eén: Er kunnen slechte dingen gebeuren met rechtvaardige mensen. Slechte dingen die niet hun schuld zijn. We zien dat, en we zien hoe God een schot in de roos op Job schildert terwijl hij tegen Satan zegt: “Ga ervoor, raak hem gewoon niet fysiek aan.” Er gebeuren slechte dingen met rechtvaardige mensen. De conventionele wijsheid van deze tijd, en ik denk nog steeds, is dat pijn en lijden altijd te wijten zijn aan zonde. Waar er pijn en lijden is, zijn er veel mensen die zullen argumenteren: “Er moet wel sprake zijn van niet-openbaar gemaakte zonde in je leven, want er kan geen pijn en lijden bestaan zonder de zonde.” Dat is de conventionele wijsheid, maar wat het boek Job ons gaat leren is dat God pijn toestaat, zelfs als er geen zonde is. Het boek Job gaat ons leren dat God vrij is, dat Hij vrij is om te doen wat Hij wil, zelfs als jij en ik het niet begrijpen, en zelfs als jij en ik het niet eerlijk vinden. Het woord ‘theodicee’ wordt vaak gebruikt in verband met het boek Job. Een theodicee is een verdediging van Gods karakter in het licht van menselijk lijden. Theodicee stelt de vraag: “Hoe kan God goed en krachtig zijn en lijden in je leven toestaan. Dat is zeker een groot deel van wat er in het boek Job gebeurt. In zijn poging ons te leren dat er slechte dingen kunnen gebeuren met rechtvaardige en goede mensen.
Er is een tweede vraag in het boek Job, die veel dieper en fundamenteler is dan de theodicee. De meest fundamentele vraag van het boek Job is deze: is God het vertrouwen waard, zelfs als we niet gezegend zijn? Daar is de vraag van Satan, toch? Hij stelde God voor dat Job niet onberispelijk en oprecht zou zijn als hij niet gezegend zou worden. Is God ons vertrouwen waard, zelfs als we er niets voor krijgen? Zelfs als we niet gezegend zijn, kan ik dan in een volmaakte God geloven? Dat is de tweede en meer fundamentele vraag in Job: Is God het vertrouwen waard? Als we verder gaan, verlaat Satan de aanwezigheid van God en vernietigt hij alle rijkdom van Job. Hij doodt zelfs zijn kinderen, en toch weigert Job God te vervloeken, en in die beroemde zinsnede in vers 21: “Naakt kwam ik uit de schoot van mijn moeder, en naakt zal ik terugkeren. De Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen. Gezegend zij de naam van de Heer.” Dus Satan gaat terug naar de aanwezigheid van God en zegt: “De enige reden dat hij U niet heeft vervloekt, is omdat U me zijn lichaam niet hebt laten aanraken.” En God antwoordt: "Oké, je kunt zijn lichaam aanraken, maar je kunt hem niet doden." Dus Satan veroorzaakt zweren van de bovenkant van Jobs hoofd tot aan de onderkant van zijn voeten. En Jobs vrouw zegt wat Satan wil dat ze zegt. Ze zegt: “Vervloek God en sterf.” Toch weigert Job nog steeds, zelfs met dit soort fysieke pijn die bovenop alle emotionele pijn van het verliezen van je familie en het verliezen van je rijkdom wordt opgebouwd, God te vervloeken. In vers tien zegt hij zelfs: “Zullen wij het goede van God ontvangen en zullen wij het kwade niet ontvangen? Als ik bereid ben het goede van God te aanvaarden, zou ik dan ook niet bereid zijn het kwade te aanvaarden?” Al deze rampspoed en al deze pijn, en in dit alles heeft Job niet gezondigd.
Dan komen Jobs drie vrienden hem troosten, en er is een reeks dialogen. Het begint in hoofdstuk 3 met Jobs openingsklaagzang. Hij vervloekt de dag van zijn geboorte, hij wenst dat hij nooit geboren was. Vervolgens zijn er in de hoofdstukken 4 tot en met 31 drie dialoogcycli. De eerste cyclus bevat vriend één van Job die de confrontatie aangaat met Job en Job antwoordt, dan spreekt vriend twee en Job antwoordt, dan spreekt vriend drie en Job antwoordt. Dat gebeurt nog een tweede en derde keer. Terwijl je deze cycli van dialogen leest, is een van de vragen die in je opkomt: wie heeft er met vrienden als deze vijanden nodig? Ze zijn er om Job te troosten, maar ze zijn erg hard, omdat Jobs vrienden God helemaal door hebben. Heb jij ooit iemand ontmoet die alles weet? Er is geen mysterie meer in God, alleen theologische arrogantie. Welnu, Jobs drie vrienden waren zo en voorstanders van de conventionele wijsheid die zei dat pijn altijd het gevolg is van zonde. God heeft geen vrijheid om op een andere manier te handelen. God moet zich onderwerpen aan mijn menselijk begrip van oorzaak en gevolg. Als ik zondig ben, zal ik gestraft worden, dus als ik gestraft word, moet ik gezondigd hebben. Er is geen vrijheid voor God om iets anders te doen. Hij moet zich onderwerpen aan hun manier van denken. Je zult ze dit keer op keer zien zeggen in deze reeks dialogen. Ze zeggen tegen Job: "Je hebt gezondigd. Zie het onder ogen, geef het toe, belijd het, en Hij zal je genezen." Jobs antwoordt: “Ik heb niets verkeerd gedaan!” Job kan ook door deze dialogen worden gezien, en het is belangrijk om te begrijpen dat Job een groot deel van zijn geloof handhaaft.
Veel van de antwoorden die Job geeft, zijn geweldige antwoorden. Het feit dat Job meedogenloos is in het nastreven van God, in het schreeuwen om een antwoord, is op één niveau een geloofshouding, omdat hij gelooft dat God hem zal antwoorden. Dat is een geloofsverklaring. Hij roept het uit tot God om hem zijn zonde te laten zien, en dat is een geloofsverklaring, nietwaar? Hij doet het meerdere keren. In Job 6:24 zegt Job tegen God: ‘Leer mij en ik zal zwijgen, laat mij begrijpen hoe ik ben afgedwaald.’ Kijk, Job is nog steeds een voorstander van conventionele wijsheid. Hij denkt nog steeds dat er een verband bestaat tussen zonde en lijden. Het probleem is dat hij weet dat hij niet gezondigd heeft, en daarom roept hij het uit naar God en het is een roep van geloof.
Later drukt Job door geloof zijn overtuiging uit dat God hem op een dag zal verlossen, en op een dag zal dit voorbij zijn en zal hij weer bij God zijn. Er zitten veel goede dingen in Jobs antwoorden, maar ergens onderweg begint Job te slippen en beginnen de dingen te veranderen, en Job begint te eisen dat God hem antwoordt. In feite zet Job God voor de rechter, wat terug te zien is in de juridische terminologie in dit gedeelte van Job, waar hij zegt: “Ik ga een rechtbank oprichten. God, U moet komen. Ik heb een klacht tegen U en U moet mij antwoorden.’ Terwijl Job dit doet en volhoudt dat hij onschuldig is, toont Job de bereidheid om zich af te vragen of God werkelijk onschuldig is aan zonde. Er is toch niets mis met het uitroepen naar God? Er is niets mis mee om gewoon je hart open te stellen en het de pijn en angst, de pijn en het verraad te laten uitvloeien.
Dat is niet verkeerd, kijk maar naar de Psalmen. Het loopt helemaal door hen heen. De psalmist eindigt met geloofsverklaringen, maar er zijn veel voorbeelden zoals Job, waar mensen hun hart openen en in angst en wanhoop tot Hem uitroepen omdat God groot genoeg is. Hij is groot genoeg om onze pijn te absorberen. Maar Job stapt wel over de grens als hij volhoudt dat hij onschuldig is en bereid is de gerechtigheid van God in twijfel te trekken om zijn eigen onschuld te handhaven. Wanneer God uiteindelijk in hoofdstuk 40:8 tot Job spreekt, zegt Hij dit specifiek: “Wilt u mij überhaupt ongelijk geven, wilt u mij veroordelen zodat u gelijk krijgt?” Job stapt over de grens, en in zijn verlangen om vol te houden dat hij onschuldig is, is hij bereid het karakter, de onschuld en de goedheid van God in twijfel te trekken.
Deze cycli van dialogen worden korter naarmate je dieper in het boek komt. De tweede dialoog is korter dan de eerste, de derde cyclus is korter dan de tweede, en de derde vriend spreekt nooit echt. Het is een beetje alsof de argumenten aan het afnemen zijn. Het is alsof de vrienden zeggen: ‘Weet je, we kunnen maar zo vaak zeggen dat je een zondaar moet zijn vanwege je lijden.’ En Job zegt: ‘Er zijn maar zoveel manieren waarop ik kan zeggen dat ik niets heb gedaan.’ Dus de dialoog loopt ten einde, en dan ontdek je dat er eigenlijk een vierde vriend is in hoofdstuk 32, een man genaamd Elihu. Hij is een jongere man en hij had ervoor gekozen om niet eerder te spreken uit respect voor zijn ouderen. Maar nu hij ziet dat zijn oudere vrienden klaar zijn in de hoofdstukken 32 tot en met 37, stopt hij er zijn twee cent in en is Elihu veel dichter bij de waarheid dan de andere drie.
De andere drie zullen Gods toorn krijgen, maar God wordt nooit boos op Elihu. Er zijn zeker enkele dingen die Elihu zegt die verkeerd zijn. Hij ziet nog steeds dit sterke verband tussen zonde en lijden, maar veel van wat Elihu zegt is absoluut juist. Hij ziet dat het centrale probleem Jobs verlangen was om zichzelf te rechtvaardigen en niet God te rechtvaardigen. Elihu wijst erop dat Job zich meer zorgen had moeten maken over de Almachtige God en hoe God het universum bestuurde dan over zijn eigen onschuld. In Job 32:2 staat bijvoorbeeld: “Toen ontbrandde Elihu, de zoon van Barachel de Buziet, uit de familie van Ram, van woede. Hij brandde van woede op Job, omdat hij zichzelf rechtvaardigde in plaats van God.” Later in hoofdstuk 34, beginnend bij vers 5, zegt Elihu: “Want Job heeft gezegd: “Ik heb gelijk, en God heeft mij mijn recht ontnomen; ondanks mijn gelijk word ik voor een leugenaar gerekend; mijn wond is ongeneeslijk, ook al ben ik zonder overtreding.” Jobs verlangen is om zichzelf te rechtvaardigen, om te verklaren dat hij onschuldig is, dat hij dit niet verdient, dat het niet eerlijk is! En daarbij vraagt Job zich af of God werkelijk rechtvaardig is. Kijk eens naar hoofdstuk 34:10-12. “Het zij verre van God dat hij goddeloosheid zou bedrijven en van de Almachtige dat hij kwaad zou doen. In werkelijkheid zal God niet goddeloos handelen, en de Almachtige zal het recht niet verdraaien.” Dit zijn twee van de belangrijkste verzen in de Bijbel als het gaat om theodicee. Dat God niet zondigt in zijn soevereine controle over alles wat God is. Hij is rechtvaardig; Hij is onschuldig. Elihu wijst erop dat Job zichzelf ziet als iemand die op hetzelfde niveau en op dezelfde hoogte leeft als God. Job ziet zichzelf als iemand die neus aan neus voor God staat en in staat is met hem te praten en een antwoord te eisen. “Leg uzelf uit, God”, is wat Job zegt. Job leeft niet langer als een schepsel, hij leeft niet langer in onderwerping aan zijn Schepper, maar hij denkt dat hij tegenover elkaar staat, zijn onschuld betuigt en zich afvraagt of God werkelijk gelijk heeft of niet. Als dat nog niet genoeg is, spreekt God in hoofdstuk 38.
Hier zijn Gods antwoorden in de hoofdstukken 38 tot en met 41. God begint in 38:2: “Wie is deze die Mijn raad verduistert door woorden zonder kennis? Kleed je voor actie als een man; Ik zal je ondervragen en jij maakt het mij bekend.’ Dit is een van die passages in de Bijbel waarin ik heel blij ben dat ik niet het personage uit de Bijbel ben. Ik ben blij dat ik Job niet ben, omdat ik doodsbang zou zijn als God aan mij zou verschijnen en zou zeggen: “Wie is de dwaas die de raad verduistert zonder woorden. Wees een man, sta op, Ik ga je wat vragen stellen. Eigenlijk ben Ik het zat dat je Mij vragen stelt. Het is Mijn beurt om u vragen te stellen en ik wil een antwoord.' Kunt u zich voorstellen hoe Job zich voelde aan het einde van vers drie? Maar God doorloopt twee antwoorden, en in de hoofdstukken 38 en 39 wijst Job erop dat God oneindig veel wijzer is dan hij. Hoofdstuk 38:4-5: "Waar was jij toen Ik de grondvesting van de aarde legde? Vertel het me, als je begrip hebt. Wie heeft de afmetingen ervan bepaald - dat weet je zeker!" Het grote voorbeeld van bijbels sarcasme. Het hele punt in de hoofdstukken 38 en 39 is dat Gods wijsheid oneindig veel verder gaat dan Jobs. Ik vermoed dat God deze dialoog doornam en Job dacht: "Oké, ik geef, ja." Hij wachtte metaforisch tot God zou ademhalen, dus wanneer God eindigt in 40:4, zegt Job: "Zie, ik ben van weinig betekenis; wat zal ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. Ik heb één keer gesproken en Ik zal geen antwoord geven; tweemaal, maar ik ga niet verder.’ Kortom, ik had het mis God en zal mijn mond houden.
Maar God vertelt Job dat er meer is. In de hoofdstukken 40 en 41 maakt hij het punt dat God oneindig veel machtiger is dan Job. In vers 9: “Heb jij een arm zoals God en kun je donderen met Zijn stem zoals die van Hem?” En Hij gaat verder en praat over de kolos, Leviathan en andere dingen, maar het punt dat God probeert te maken is dat Hij oneindig veel wijzer is dan Job en oneindig veel machtiger. Met andere woorden, God zegt: “Jij en Ik zijn niet gelijk. Jij en Ik leven niet op hetzelfde niveau. Jij en Ik staan niet van teen tot teen, van neus tot neus, van oog tot oog op hetzelfde niveau. Ik ben de Schepper, oneindig wijs, oneindig krachtig, en jij maakt eenvoudigweg deel uit van Mijn kostbare creatie. In Gods antwoord aan Job kun je zien wat Hij van Job verwachtte te midden van zijn lijden. Hij verwachtte dat hij het zou uitschreeuwen van angst, het zou uitschreeuwen van pijn, omdat Hij groot genoeg is om het te verdragen. Maar God verwachtte ook dat Job zijn eigen beperkingen zou erkennen. Beperkingen omdat hij deel uitmaakt van de schepping, en dat het niet alleen om hem draait. Het gaat niet alleen om mij en mijn pijn, en “ik denk niet dat het eerlijk is God”. Het gaat allemaal om God en is Hij rechtvaardig en is Hij werkelijk wijs en is Hij werkelijk machtig? Dat is de kwestie. God geeft Job hetzelfde antwoord dat Paulus de Romeinen gaf in hoofdstuk negen. Aan het begin van hoofdstuk negen heeft Paulus gesproken over de soevereiniteit van God, het feit dat God soeverein is en absoluut alles onder controle heeft. In vers 19 schrijft Paulus: 'Je zult dan tegen mij zeggen: 'Waarom heeft Hij nog steeds kritiek, want wie kan Zijn wil weerstaan?'' Met andere woorden, je zegt tegen Mij dat het niet eerlijk is.
Als God soeverein is, als God de controle heeft, waarom krijg ik dan de schuld van mijn zonde? Het is niet mijn schuld, want het is Gods schuld. Dat is de moderne versie van het oude gezegde van Flip Wilson: “God liet mij het doen.” Kijk naar het antwoord van Paulus: “Maar wie ben jij, oude man, om verantwoording af te leggen aan God? Wat zegt het gevormde tegen zijn vormer, waarom hebt U mij zo gemaakt? Heeft de pottenbakker geen recht op de klei om uit hetzelfde klomp een vat te maken voor eervol gebruik en een ander voor oneervol gebruik? Dat is het antwoord: wij zijn God niet. Hij is God, en Hij is als een pottenbakker die met de klei kan doen wat Hij wil, en de klei heeft daar geen recht op. Het heeft niet het recht om te zeggen: 'Je bent niet eerlijk tegen mij. Ik begrijp het niet. U moet mij antwoorden God. Ik ben onschuldig. Bewijs dat U onschuldig bent. De klei heeft niet het recht om dat zijn schepper aan te doen. In hoofdstuk 41:11 zegt God: “Wie heeft Mij het eerst gegeven dat Ik hem moet terugbetalen? Wat zich onder de hele hemel bevindt, is van Mij.’ Dat is Gods semi-zachte manier om te zeggen: “Ik ben je niets verschuldigd.” Nu zijn we dankbaar dat we begrijpen dat God volledig consistent is met Zijn karakter, dat God altijd zal doen wat goed, heilig en rechtvaardig is. Hij zal zijn fundamentele karakter nooit ontkennen, en zelfs als we ontrouw zijn, blijft Hij trouw. Gelukkig kennen we al deze beloften van God, maar als het erop aankomt, heeft de pottenbakker de leiding en doet de klei wat de pottenbakker hem zegt te doen. Dat is het antwoord in Romeinen 9 en een deel van het antwoord in Job.
De epiloog komt in hoofdstuk 42, en Job heeft berouw van zijn beschuldigingen tegen God in de verzen 2 en 3. Job zegt: "Ik weet dat U alles kunt doen en dat geen enkel doel van U kan worden gedwarsboomd." Ik weet dat U een soevereine God bent, en ik weet dat U de leiding heeft. Dan halverwege vers drie: ‘Daarom heb ik dingen gezegd die ik niet begreep, dingen die te wonderbaarlijk voor mij waren, maar die ik niet wist.’ Ik heb de wil om als Uw schepsel te bestaan binnen de grenzen van de menselijke wijsheid van wat U mij hebt laten weten. Dan herstelt God Jobs fortuin vele malen. Dat is het boek Job. Op een bepaald niveau is Job een theodicee. Het is de verdediging van Gods karakter, Zijn goedheid en Zijn macht in het licht van menselijk lijden. Komt pijn alleen voort uit zonde? Nee. Verdiende Job het te lijden? Nee. Was het verkeerd dat Job in eerlijkheid en wanhoop tot God riep? Nee. Had Job ongelijk toen hij van God eiste dat hij zichzelf zou verdedigen? Ja. Was het verkeerd dat Job zich meer met zijn eigen gerechtigheid bezighield dan met die van God? Ja. Er is sprake van een theodicee in het boek Job. Maar op een dieper niveau stelt het boek Job een veel fundamentelere vraag. Het stelt de vraag: is God het vertrouwen waard, ook al worden we daarvoor nooit gezegend? Is God het vertrouwen waard, zelfs als we niet alle antwoorden weten? Is God ons geloof waardig, zelfs als ons leven gevuld is met pijn? Gordon Fee en Doug Stewart hebben weer een boek geschreven. Het is een geweldig boek genaamd 'Hoe de Bijbel boek voor boek lezen: een rondleiding'. Daarin gaan ze door elk boek van de Bijbel en houden ze je hand vast, geven ze je de structuur en beantwoorden ze een deel van de basisachtergrondinformatie. Het is een geweldig boek. Dit is hun samenvatting van het boek Job: "De briljantheid van dit boek ligt in het feit dat, hoewel het lijkt alsof het een theodicee is, mensen die God voor de rechter dagen en aandringen op verklaringen voor Zijn daden, het in feite blijkt een theologie te zijn. God stelt mensen voor de rechter met de vraag of ze Hem zullen vertrouwen. Niet alleen als ze geen onmiddellijke voordelen ontvangen, maar ook als Hij ze niet de uitleg geeft die ze eisen. En dus of ze binnen de grenzen van de wereld zullen leven. De grenzen van menselijke wijsheid. Wordt Jobs vraag ooit beantwoord?
Het is een van de interessantere vragen van het boek. Beantwoordt God de vraag van Job: 'Waarom?' Wat heb ik gedaan om dit te verdienen?" Aan de ene kant is het antwoord op die vraag nee. Voor zover wij weten, wordt Job nooit verteld over de hoofdstukken één en twee. God vertelt hem nooit dat Satan in Zijn aanwezigheid kwam en dat Hij een schot in de roos op Job schilderde en tegen Satan zei dat hij ermee aan de slag moest gaan. In zekere zin wordt Jobs waaromvraag nooit beantwoord, maar op een dieper, fundamenteler niveau is het antwoord ja. Jobs roep om begrip werd beantwoord, maar niet met informatie. Dat is hier de sleutel. Jobs roep ‘waarom’ werd beantwoord, maar niet met informatie. De hoofdstukken één en twee worden nooit uitgelegd. Er gaat niets boven: 'Nou, Job, je was een beetje op de hoogte. Er zijn niet veel uitdagingen in je leven en je weet dat je door een beetje pijn tot geestelijke volwassenheid kunt groeien, dus ik zou…..” Er gebeurt niets zoals dit in het boek Job. God antwoordt Job niet met informatie, maar met Zichzelf. Hij zegt: ‘Ik ben het antwoord op de vraag. In al Mijn glorie, en in al Mijn wijsheid, en in al Mijn macht, en in al Mijn majesteit, ben Ik het antwoord. Geen informatie over Mij. Ik ben het antwoord. Als we begrijpen wie God is, in al Zijn majesteit, verwondering en macht, als we begrijpen dat we niet op hetzelfde niveau bestaan als God, als we grip krijgen op het feit dat we niet Zijn gelijke zijn, krijgen we grip op het feit dat we niet kunnen eisen dat God zichzelf uitlegt. Als we tot het inzicht komen dat hij onze regels niet volgt. God volgt zijn eigen regels. Als we dan het visioen van God te zien krijgen en dat gordijn wordt opgetrokken en we Hem kunnen zien, op zijn minst een klein beetje van wie Hij is, in al Zijn majesteit, en in al Zijn verwondering, en in al Zijn glorie, dan is dat het antwoord. Degene die eist dat God zijn vragen beantwoordt, dient een god die oneindig te klein is.
Wij dienen een God die ons niet altijd antwoorden geeft, maar Hij geeft ons Zichzelf en Hij laat ons Hem zien in Zijn wijsheid en in Zijn kracht. En Zijn oproep aan jouw leven en het mijne is niet om te zeggen: “Ik heb informatie nodig, ik heb feiten nodig.” Maar ons antwoord is er een van geloof dat zegt: “God, als we U zien en als we begrijpen wie U bent, zelfs als we niet alles begrijpen, zelfs als het leven pijn doet, zelfs als het erop lijkt dat het leven niet eerlijk is, bent U alles. En zelfs als wij niet machtig zijn, bent U machtig. In al Uw majesteit, in al Uw heiligheid en al Uw verwondering. Dat is het antwoord van het geloof op de problemen van het leven. Als onze echtgenote van een jaar of 48 jaar overlijdt, vraagt Job: ‘Vertrouw ik God nog steeds? Job vraagt, als onze dochter van drie uur sterft: ‘kan ik God nog steeds vertrouwen?’ Ik ontvang er geen voordeel voor, maar kan Ik hem nog steeds vertrouwen? Als we niet geaccepteerd worden door de kinderen op school, is God dan nog steeds het vertrouwen waard? Als onze kinderen een leven van rebellie en zonde leiden, kan God dan nog steeds vertrouwd worden? Als mijn moeder en vader een disfunctionele puinhoop zijn "Kan ik God nog vertrouwen? Als de idioot op het werk een promotie krijgt en jij niet, kun je dan nog steeds op God vertrouwen? Als het leven helemaal geen zin heeft, kan ik dan nog steeds op God vertrouwen? Dat is de vraag van Job, en Job antwoordt niet met feiten, het antwoordt niet met informatie, maar antwoordt met een visie van God. Een opzij trekken van het gordijn en ons helpen te begrijpen wie God is in al zijn wijsheid en wie God is in al zijn macht, en wie God is in al zijn majesteit, verwondering en ontzag. En de persoon van geloof zegt: "Ik hoef niet alle feiten te weten. Ik hoef het niet allemaal uit te zoeken. Het enige dat ik hoef te weten is God. Ik hoef het niet allemaal te weten." En op God vertrouw ik.”